Natuurlijk hadden ze gelijk. Dat hoefden ze mij niet te vertellen. Ik ben bang voor die woeste zee, met huizenhoge golven die stukslaan op de rotsen en schuim dat hoog de lucht in stuift.
Ik ging naar beneden, naar het strand in de hoop dat ik het lied nog eens zou horen. Ik liep
Over het zand tussen de rotsen als het laag water was. Ik had toen toch niet veel anders te doen, want ik was ziek geweest en mijn benen waren nog slap. Maar ik liep tot ik niet meer kon. Soms dacht ik aan mijn vriendinnetjes die gewone dingen deden, zoals naar school gaan en boodschappen doen en naar de televisie kijken, Die zouden het wel raar vinden als ze wisten dat ik daar op dat lege strand liep om het lied van de zee nog een keer te horen.
Toen ik het aan Morag vertelde, mamma’s vriendin, vond ze het helemaal niet vreemd. Ze had het lied zelf ook gehoord, zei ze, maar dat was lang geleden.
Ik logeerde bij Morag, want ik had vrij gekregen van school. De zeelucht zou me goed doen, dachten ze. Morag woont het hele jaar in een huis bij de zee, niet alleen in de vakantie. |