Ik zit op een stoel.
U zit ook op een stoel.
Dit is een stoel.
Ik zit aan de tafel.
Dit is de tafel.
U zit ook aan de tafel.
Het boek ligt op de tafel.
De pen ligt ook op de tafel.
De tas ligt niet op de tafel.
Ik pak het boek.
Ik leg het boek op de tafel.
Ik doe het boek open.
Ik doe het boek open op bladzijde 20.
Ik doe het boek dicht.
Ik pak de pen.
Ik leg de pen op de tafel, naast het boek.
Ik leg de pen naast het boek.
Les 2 De familie van Mina
Ik ben Abdel.
Ik ben 34 jaar.
Ik ben getrouwd met Mina.
Zij komt uit Marokko.
Ik kom ook uit Marokko. Ik woon 2 maanden in Nederland.
Ik spreek een beetje Nederlands.
Mina en ik hebben 2 kinderen.
Een jongen en een meisje.
Mijn dochter heet Zara.
Mijn zoon heet Hassan.
Ik heet Mina. ----- Mijn naam is Mina.
Hij heet Abdel. ----- Zijn naam is Abdel.
Hij heet Hassan. ----- Zijn naam is Hassan.
Zij heet Zara. ----- Haar naam is Zara.
Zij heet Mina. ----- Haar naam is Mina.
Hoe heet jij? ----- wat is jouw naam?
Wij heten Karis. ----- Onze achternaam is Karis.