aan Ik zit aan tafel 在
Ik geef het boek aan jou (于)
achter Hij staat achter een boom 在。。。后面
behalve Hij kan altijd behalve vandaag 除了
beneden West-Nederland ligt beneden zeeniveau 低于
bij Ik woon (vlak)bij de universiteit 离。。很近
Ik heb een boek bij me (一起)
Ik drink water bij het eten (一起)
Ik wacht op jou bij de bushalte (在某处) 经常与小地点的地点名词连用
binnen Ik ben binnen een uur klaar 内
boven Hij woont boven een winkel 上(面)
Het is boven de 35 graden 高于,以上
Oost-Nederland ligt boven zeeniveau. 高于
buiten Hij is buiten gevaar 免于
Ik woon buiten de stad 。。。外