door▪zet▪ten
〈zette door, heeft doorgezet; doorzetter〉 I 〈onovergankelijk werkwoord〉
1 met meer kracht optreden
2 volhouden, niet opgeven voorbeelden:
1 de weeën zetten door II 〈overgankelijk werkwoord〉
1 (iets) met ijver ondanks bezwaren of tegenwerking doen voortgaan
2 volledig uitvoeren voorbeelden:
1 een plan doorzetten
2 wij konden de genomen maatregelen niet doorzetten
Post by blue4free;2130568
door▪zet▪ten
〈zette door, heeft doorgezet; doorzetter〉 I 〈onovergankelijk werkwoord〉
1 met meer kracht optreden
2 volhouden, niet opgeven voorbeelden:
1 de weeën zetten door II 〈overgankelijk werkwoord〉
1 (iets) met ijver ondanks bezwaren of tegenwerking doen voortgaan
2 volledig uitvoeren voorbeelden:
1 een plan doorzetten
2 wij konden de genomen maatregelen niet doorzetten