一些和'ER'有关的位置问题
eraan gaan
eraan komen
er aan gaan staan
er aan toe zijn
hoe komt (iemand) erbij
erin zitten
erop of eronder
eropuit trekken
erop zitten
ertussenuit
(iemand) ertussen nemen
eruit zien
ervandoor gaan
er van langs krijgen
het ervan nemen
1. a. Ben ik de eerste? Is het feest nog niet begonnen? Ik dacht dat ik al laat was.
b. 1 april! We hebben je _________ _________(开玩笑)(make a fool of )
2. a.. Blijf toch nog even gezellig zitten. Het is nog niet zo laat.
b. Ik weet het, maar ik moet ___ nu echt __________. (离开)
3. a. Kom je? We gaan aan tafel.
b. Ja, ik _____ ____ zo ____. (马上就来)
4. a. Het ____ ______ weer ___ voor deze week.
b. Ja, gelukkig wel, prettig weekend!
5. a. Zal ik die glazen in de afwasmachine zetten?
b. Nee, alsjeblieft niet, want in de afwasmachine _______ ze ______. (坏掉)
6. a. Leuk feest gehad?
b. Ja, maar ik was pas om vier uur thuis, en toen heb ik _____ van mijn ouders ontzettend ____ ______ _______! (受到责骂)
7. a. Wat ____ je ____ slecht ____! Je wordt toch niet ziek?
b. _____ _____ je _______? Ik ben zo gezond als een vis. (你怎么会这样认为)
8. a.. Ik werk me kapot en ik heb het gevoel dat ik er niets mee opschiet.
b. Je moet niet zo hard werken. Je moet ___ eens wat vaker _________. (出去玩玩)
9. a. Is het nou heus zo moeilijk om dat rapport te schrijven?
b. Nou, _____ ______maar _____ ______, het valt zwaar tegen! (去试一试吧)
10. a. Onze baas is weer eens met vakantie. Hij _____ ______ ______ (抓住机会)
b. Nee, dat is niet waar. Wist je niet dat hij ernstig ziek was? Hij ____ _____ heel slecht ____ _____. (状况不佳)
11. a. Met al die vrije dagen in het vooruitzicht maken we nu al plannen ________ te _____ (离开,去度假)
12. a. Het _____ _____ dat wij het bedrijf van onze concurrent gaan opkopen. (可能性很大)
b. We zullen wel moeten, want het is ______ ______ ______. (不是你死就是我亡) |