1. het is kwart voor twee en ik woon vijf minuten van het station. Ik ga nu naar het station.
2. we gaan morgen met de trien van twee uur en we maken een afspraak.
3. ik sta op het station op Mieke te wachten. We hadden het plan om de trien van twee uur te nemen.
找出下面是相对应的句子
a. Ik zal om tien voor twee op het station zijn.
b. je zou om tien voor twee op het station zijn
c. ik ben om tien voor twee op het station.