op in om van naar aan
met over uit tegen achter boven
voor tussen naast onder
Het is december.
Sinterklaas komt___Nederland.
Hij komt ieder jaar___Spanje.
Hij komt___de boot.
Als hij in Nederland is, stapt hij ___zijn witte paard.
Kinderen zijn blij als hij komt.
Sinterklaas geeft cadeaus___ieder kind.
Sinterklaas krijgt___de kinderen een wortel terug voor zijn paard.
Sinterklaas doet het werk niet alleen.
Hij werkt samen___Zwarte Piet.
Zwarte Piet loopt ___de daken van de huizen.
's Avonds zetten kinderen hun schoen____de deur.
'sNachts komt Sinterklaas.
Hij doet een klein cadeautje___de schoenen.
Sinterklaas viert zijn verjaardag____de maand december.
Hij bezoekt dan alle huizen___Nederland.
Kinderen zingen liedjes___hem.
Het is spannend.
Zwarte Piet klopt___de deuren.
De kinderen schrikken.
Als de kinderen de deur opendoen,is Sinterklaas weg.
Een grote zak___cadeautjes staat dan ___de deur.
De kinderen zijn blij___de cadeautjes.
Antwoorden:
naar uit met op aan van met op voor in in in voor op met voor met