op in om van naar aan
met over uit tegen achter boven
voor tussen naast onder door bij na tot
nog oefening----- (ook een verhaal)
1.Twee weken geleden las ik een advertentie ____ een krant. 2.Een school ____Maastricht had een vacature. 3.Ze zochten een zelfstandige man of vrouw om te werken ___kantoor. 4.____ de advertentie stond een telefoonnummer. 5.Ik belde direct ___want ik had nog een vraag. 6.Ik wilde weten of ik____Maastricht moest verhuizen. 7.Dat was niet het geval. Ook wilde ik weten of ik ____het weekend moest werken. 8.Dat was ook niet het geval. Ook wilde ik weten of ik ____collega's moest samenwerken. 9.Ik schreef direct een brief ___de school. 10. ____een week werd ik teruggebeld. 11.De directeur ____de school wilde een afspraak ____me maken. 12.Dat gesprek was dus gisteren. Ik had dit gesprek goed voorbereid. Ik had goed nagedacht ____de antwoorden die ik wilde geven. 13.Met de auto reed ik gisteren ____Maastricht. 14. Het was niet druk ____de weg en ik kwam netjes op tijd. 15. Ik parkeerde mij auto ____het gebouw. 16. Bij de receptie wachtte de directeur van de school ____mij. 17. We liepen ____zijn kantoor en het gesprek kon beginnen. 18. Het gesprek duurde ____10 uur____11uur. 19. Morgen word ik teruggebeld. De directeur vertelt dan ____mij of ik ben aangenomen.
antwoorden: 1. in 2. in 3. in op 4. in 5. op 6. naar 7. in 8. met 9.naar 10. na 11. van met 12. over 13. naar 14. op 15. achter/ naast 16.op 17. naar 18. van tot 19. aan