zetten, leggen, stoppen三个都带有“放”的意思,只是被放物的位置不同,然后所用的动词则不同:
1。 被放物处于竖直状态用 zetten, 这时候主语为人,如:Ik zet het glas op tafel,如果这时主语为物,则用Staan, Het glas staat op tafel
2.被放物处于水平状态用leggen, 这时候主语为人,如:Ik leg mijn bril op tafel ,如果这时主语为物,则用liggen: Mijn bril ligt op tafel.
3. 被放物是在一个比较小的空间,如抽屉,主语为人,动词可用stoppen, doen, steken, 如:Ik stop de brieven in de la. Ik steek de sleutel in het slot. 如果这时主语为物,则用zitten, 如:De brieven zitten in de la. De sleutel zit in het slot. |