介词aan
Ik zit aan tafel. 我坐在桌上
ik geef het boek aan jou. 我给你那本书
介词bij
ik woon vlak bij de universiteit. 我住的离大学很近
ik heb een boek bij me. 我有带一本书
ik drink water bij het eten. 我吃饭时喝水
介词voor
ik sta voor het huis. 我站在房子前
ik ben voor 6 uur klaar. 6点前我准备好
ik kom voor jou. 我为你而来
与固定介词连用的动词
denken aan 想起
geven aan 把***给***
vragen aan 向***问***