荷乐网下载手机App | 客服热线:0031(0)104133904
在荷兰网站上搜索到的听力的例文,考了两次这个电话听力了,都是卡在最后这个
verhalen navertel上了。。。。5555现在要努力收集例文,加强训练。
放在这里共勉吧 。

1. Fred reed naar huis. Hij was niet blij, want het gesprek met de laatste klant was niet zo goed verlopen. Fred had geen goede indruk op de klant gemaakt. Die zou vast niets van hem willen kopen. Toen hij de sleutel in het slot stak, besefte Fred dat hij ook nog zijn tas bij de klant had laten staan'

2. De Minister heeft gisteren gezegd dat het goed is als kinderen op scholen het Wilhelmus kennen. Hij wilt kijken of kinderen misschien wel verplicht het volkslied moeten leren op school. De minister denkt namelijk dat als kinderen het volkslied kennen, ze ook meer geïntereseerd raken in geschiedenis. En dat ze meer willen weten over wat er in de maatschappij gebeurt.

3. In Engeland zijn nog zeker 10.000 koffers zoek! Een week geleden dacht de Engelse politie dat terroristen aanslagen gingen plegen. Veel vliegtuigen mochten niet vertrekken. Op het vliegveld van Londen kregen duizenden reizigers te maken met enorme vertragingen en raakten veel mensen hun bagage kwijt. Maar na een week zoeken er dus nog steeds veel koffers zoek.


4. Een man uit België had op een nacht een droom dat hij de lotterij ging winnen. In zijn droom kwam zelfs het getal voorbij van zijn winnende lot: 2,6,9,11,40,41. Zes jaar lang speelde hij mee met de lotterij in België, maar won bijna niets. Tot nu. Want opeens viel hij wel in de prijzen. Geen klein prijsje, maar de man won maar liefst 410.000 euro! In een Belgische krant zegt de man: "Dromen zijn geen bedrog".

5. Een 20-jarige inwoner uit Tiel is woensdagnacht gearresteerd na een inbrak in een woning. De bewoner hoorde een harde klap, gevolgd door pianospel. Toen hij ging kijken, trof hij een rommel aan in zijn woonkamer en een man die piano speelde. Dat meldt de politie donderdag. De dief had spullen van de bewoner in zijn zaken gedaan. De volgende ochtend vertelde de dief dat hij zich niets meer kon herrineren omdat hij tevell gedronken had.

在荷兰网站上搜索到的听力的例文.doc

68.5 KB, 下载次数: 343

精彩评论8

opapa  管理员  2008-6-5 17:18:36 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

Korte Vragen/ Short questions这个是简单问题的练习篇




Oefenexamen                                                         

Toets uw toetsidentificatienummer in. We testen eerst het geluid.
Zeg alsjeblieft de naam van de stad en van het land waar u nu bent.
Welkom bij het oefenexamen Nederlandse taal.


Deel A: kennis van de samenleving.

Deel B: Nazeggen. U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. Bijvoorbeeld, een stem zegt: ‘Dat is een mooi verhaal’ En u zegt: ‘Dat is een mooi verhaal’.

Deel C: Vragen. U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. Bijvoorbeeld, een stem zegt: ‘Is januari een dag of een maand’. En u zegt: ‘maand’. Nu is het uw beurt. Luister naar de vraag en geef dan antwoord.

Deel D: Nazeggen.U hoort weer zinnen. Zeg elke zin, weer precies na. Bijvoorbeeld, een stem zegt: ‘Dat is een mooi verhaal’. En u zegt: ‘Dat is een mooi verhaal’. Nu is het uw beurt. Luister naar de zin en zeg precies na wat u hoort.

Deel E: Tegenstellingen. U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld, u hoort: ‘hoog’. Dan zegt u:’laag’. Nu is het uw beurt. Luister naar het woord en zeg het tegengestelde woord.

Deel F: Verhalen navertellen. U hoort korte verhalen. U moet het verhaal navertellen. U krijgt daarvoor 30 seconden. Vertel zoveel mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan: ‘wie deden er mee, wat gebeurde er, waar was het en hoe liep het af.




Practise Exam                                                         

Press in your test indentification number. First we will test the sound.
Please say the name of the city and the country where you now are.
Welcome to the practise exam Dutch language.


Part A : Knowledge about the society.

Part B: Repeat, you will each time hear a sentence. Exactly repeat the sentence. For example, a voice says: ‘That is a nice story’ and you say: ‘that is a nice story’.

Part C: Questions, you will each time hear a short question. Give to each question a short answer. For example, a voice says:
‘Is january a day or a month’, and you say: ‘month’. Now it’s your turn. Listen to the questuon and answer it.

Part D: Repeating, You will hear sentences again. Repeat exactly each sentence again. For example, a voice says: ‘That is a nice story’. And you say: ‘that is a nice story’. Now it’s your turn. Listen to the sentence and repeat exactly what you here.

Part E: Contradistinctions. You wil each time hear a word. You will say the opposite. For example, you will hear: ‘high’.
Then you will say: ‘low’. Now it’s your turn. Listen to the word and say the opposite word.

Part F: Repeating stories. You will hear short stories. You will have to repeat the story. You will get 30 seconds for this. Tell as much as possible. Think for example about: ‘who where in it, what happend, where did it happen and how did it end’.


short Questions
Achmed is korter dan Ali, wie is er langer?                    - Ali.
Achmed is shorter then Ali, who is taller?                    - Ali.

Als een vliegtuig vliegt, is dat dan snel of langzaam?                - snel.
When a plane is flying, is that then fast or slow?                - fast.

Als iets duur is, moet je dan veel of weinig geld betalen?            - veel.
When something is expensive, do you have to pay a lot or a little?        - a lot.

Als iets eenvoudig is, is het dan makkelijk of moeilijk?                - makkelijk.
When something is simple, is it then easy or difficult?                - easy.

Als iets gemakkelijk is, is het dan makkelijk of moeilijk?                - makkelijk.
When something is simple, is it then easy or difficult?                - easy.

Als iets ingewikkeld is, is het dan makkelijk of moeilijk?                - moeilijk.
When something is complicated, is that easy or difficult?            - difficult.

Als iets kookt, is het dan heet of koud?                         - heet.
When something boils, is it then hot or cold?                    - hot.

Als iets mag, is het dan toegestaan of verboden?                - toegestaan.
When something is allowed,  is it then permitted or unlawful            - permitted.

Als ik blind ben, kan ik dan niet zien of niet horen?                - niet zien.
If i’m blind, am i then not able to see or able to hear?                - not able to see.

Als ik boos ben, ga ik dan lachen?                        - nee.
When i’m angry, am i going to laugh?                        - no.

Als ik verdrietig ben, ben ik dan blij?                        - nee.
When i’m sad, am i then happy?                        - no.

Als je arm bent heb je dan veel of weinig geld?                    - weinig.
When your pour, do you have a lot or not a lot of money?            - not a lot.

Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen?            - veel.
When you have a large family, do you have many or a few children?        - many.

Als je iets koopt, wat zeg je dan, alsjeblieft of dank je wel?            - alsjeblieft.
When you buy something, what do you say, please or thank you?        - please.

Als je honderd(100) jaar bent, ben je dan jong?                    - nee.
When your a hundred(100) years old, are you young then?            - no.

Ben je gezond of ziek als je griep hebt?                        - ziek.
Are healthy or sick when you have the flu?                    - sick.

Ben je groot als je klein bent?                            - nee.
Are you big when your little?                            - no.

Bijna, is dat helemaal?                                - nee.
Almost, is that completely                            - no.

Doe je een pet op je hoofd?                            - ja.
Do you put a ca pon your head?                        - yes.

Doe je het licht aan of uit als het donker is?                    - aan.
Do you turn the light on or out when it’s dark?                    - on.

Doe je sokken aan je handen?                            - nee.
Do you put socks on your hands?                        - no.


Een auto is kapot, is dat heel of stuk?                        - stuk.
A car is broken, is that undamaged or damaged?                - damaged.

Een half uur, hoeveel minuten is dat?                        - dertig(30).
A half an hour, how many minutes are that?                    - thirty(30).

Een jurk, is dat voor een meisje of een jongen?                    - voor een meisje.
A dress, is that for a girl or a boy?                        - for a girl.

één(1) minuut, hoeveel seconden is dat?                    - zestig(60).
One(1) minute, how many seconds are that?                    - sixty(60).

één(1) uur, hoeveel kwartier is dat?                        - vier(4).
One(1) hour, how many quarters are that?                    - four(4).

één(1) uur,hoeveel minuten is dat?                        - zestig(60).
One(1) hour, how many minutes are that?                    - sixty(60).

Eet je in de ochtend een ontbijt?                        - ja.
Do you eat breakfast in the morning?                        - yes.

Fiets je op een rivier of op een pad?                        - pad.
Do you cycle on a river or on a path?                        - path.

Fluisteren, is dat zacht?                                - ja.
Whispering, is that soft?                            - yes.

Geeft een koe of een stier melk?                        - een koe.
Does a cow or a bull give milk?                            - a cow.

Geeft een leraar les?                                - ja.
Does a teacher teach?                                - yes.

Heeft een man een baard?                            - ja.
Does a man have a beard?                            - yes.

Heeft een mens vijf(5) handen of twee(2) handen?                - twee(2).
Does a human have five(5) or two(2) hands?                    - two(2).

Heb je heet water nodig om te koken?                        - ja.
Do you need hot water to cook?                        - yes.

Heeft een auto een stuur?                            - ja.
Does a car have a steering-wheel                        - yes.

Heeft een huis een huiskamer?                            - ja.
Does a house have a living-room                        - yes.

Heeft een paard benen of poten?                        - poten.
Does a horse have legs or paws?                        - paws.

Heeft een verkeerslicht drie(3) of zes(6) lichten?                - drie(3).
Does a traffic light have three(3) or six(6) lights?                - three(3).

Heeft de mens een lichaam?                            - ja.
Does a human have a body?                            - yes.

Heeft een mens twee(2) of drie(3) benen?                    - twee(2).
Does a human have two(2) or three(3) legs?                    - two(2).

Het is twaalf(12) uur, over twintig(20) minuten is het?                - tien(10) voor half één(1).
It is twelve(12) o’clock, in twenty(20) minutes it is?                - ten(10) before half one(1).

Het is nu negen(9) uur, over een half uur is het?                - half tien(10).
It is now nine(9) o’clock, in half an hour it is?                    - half past ten(10).


Het is nu twee(2) uur, over een kwartier is het?                    - kwart over twee(2).
It is now two(2) o’clock, after a quarter it is?                    - quarter past two(2).

Het is nu vrijdag, eergisteren was het?                        - woensdag.
It is friday now, the day before yesterday was                    - wednesday.

Het is nu zes(6) uur, over twee(2) uur is het?                    - acht(8) uur.
It is now six(6) o’clock, in two(2) hours it is?                    - eight(8) o’clock.

Het is vandaag zaterdag, overmorgen is het?                    - maandag.
Today is Saturday,  the day after tomorrow it is?                - Monday.

Hoe noem je de dochter van je tante?                        - nicht.
What do you call the daughter of your aunt?                    - niece.

Hoe noem je de man van je zus?                        - zwager.
What do you call the husband of your sister?                    - brother-in-law.

Hoe noem je de vader van je moeder?                        - opa.
What do you call the father of your mother?                    - grandfather.

Hoe noem je de vrouw van je broer?                        - schoonzus.
Why do you call your brothers wife?                        - sister-in-law.

Hoe noem je de zoon van je oom?                        - neef.
What do you call the son of your uncle?                        - nephew.

Hoe noem je een gebouw waar kinderen les krijgen?                - school.
What do you call a building where children are taught                - school.

Hoe noem je iemand die uit Nederland komt?                    - Nederlander.
What do you call someone who is from the Netherlands?            - Nederlander.

Hoe smaakt suiker?                                 - zoet.
How does sugar taste?                                - sweet.

Hoeveel centimeter is een meter?                        - honderd(100).
How many centimetre is a meter?                        - hundred(100).

Hoeveel dagen telt een week?                            - zeven(7).
How many days does a week count?                        - seven(7).

Hoeveel kwartier heeft een uur?                        - vier(4).
How many quarters does an hour have?                        - four(4).

Hoeveel maanden telt een jaar?                            - twaalf maanden (12).
How many months does a year have?                        - twelve months (12).

Hoeveel neuzen heeft een mens?                        - één(1).
How many noses does a human have?                        - one(1).

Hoeveel ogen heeft een mens?                            - twee(2).
How many eyes does a human have?                        - two(2).

Hoeveel seizoenen heeft een jaar?                        - vier(4).
How many seasons does a year have?                        - four(4).

Hoeveel uur heeft een dag?                            - vierentwintig(24).
How many hours does a day have?                        - twenty-four(24).

Hoeveel wielen heeft een auto?                            - vier (4).
How many wheels does a car have?                        - four (4).

Hoeveel vingers heeft een mens?                        - tien(10).
How many fingers does a human have?                        - ten(10).


Hoeveel voeten heeft een mens?                        - twee(2).
How many feet does a human have?                        - two(2).

Hoeveel zijden heeft een driehoek?                        - drie(3).
How many sides does a triangle have?                        - three(3).

Iemand met een laag salaris, heeft hij weinig of veel geld?            - weinig.
Someone with a low salary, does he have a little or a lot of money        - a little.

Iets met korting, is dat goedkoop of duur?                    - goedkoop.
Something with discount, is that cheap or expensive?                - cheap.

In welk seizoen schijnt de zon het meest?                    - zomer.
In which season does the sun shine the most?                    - summer.

In welke maand is het kerst?                            - december.
In which month is christmas?                            - december.

Is de basisschool voor volwassenen?                        - nee.
Is primary school for adults?                            - no.

Is de zon rond of vierkant?                            - rond.
Is the sun round or square?                            - round.

Is een appel een groente of een fruit?                        - fruit.
Is an apple a vegetable or a fruit?                        - fruit.

Is een appel gezond?                                - ja.
Is an apple healthy?                                - yes.

Is een auto om mee te rijden of om te lopen?                    - rijden.
Is a car to drive with or to walk with?                        - driving.

Is een berg hoog of laag?                            - hoog.
Is a mountain high or low?                            - high.

Is een bloemkool groente of fruit?                        - groente.
Is a cauliflower a vegetable or a fruit?                        - vegetable.

Is een broek kleding?                                - ja.
Are pants clothing?                                - yes.

Is een dag langer dan een jaar?                            - nee.
Is a day longer then a year?                            - no.

Is een dame een man of een vrouw?                        - vrouw.
Is a lady a male or a female?                            - female.

Is een flat laag of hoog?                            - hoog.
Is a apartment low or high?                            - high.

Is een gezicht vierkant?                                - nee.
Is a face square?                                - no.

Is een heer een man of een vrouw?                        - man.
Is a gentleman a male or a female?                        - male.

Is een hengst een man of een vrouw?                        - man.
Is a stallion a male or a female?                            - male.

Is een hond paars?                                - nee.
Is a dog purple?                                - no.

Is een huis een gebouw?                            - ja.
Is a house a building?                                - yes.


Is een jongen, een man of een vrouw?                        - man.
Is a boy, a man or a woman?                            - man.

Is een kerk een gebouw of poort?                        - gebouw.
Is a church a building or a gate?                        - building.

Is een kind van acht(8) jaar volwassen?                        - nee.
Is a child age eight(8) mature?                            - no.

Is een kip een man of een vrouw?                        - vrouw.
Is a chicken a male or a female?                        - female.

Is een koe een mens of een dier?                        - dier.
Is a cow a human or an animal?                        - animal.

Is een kopje om te drinken of om te eten?                    - drinken.
Is a cup to drink from or to eat?                        - drinking.

Is een lammetje ouder dan een schaap?                    - nee.
Is a lamb older as a sheep?                            - no.

Is een merrie een man of een vrouw?                        - vrouw.
Is a Mare (horse) male or female?                        - female.

Is een peer groente?                                - nee.
Is a pear a vegetable?                                - no.

Is een stier een man of een vrouw?                        - man.
Is a bull a male or a female?                            - male.

Is een tomaat fruit?                                - nee.
Is a tomato fruit?                                - no.

Is een trein een vervoersmiddel?                        - ja.
Is a train a means for transport?                        - yes.

Is een trui kleding?                                - ja.
Is a sweater clothing?                                - yes.

Is het in de nacht, licht of donker?                        - donker.
Is it at night, light or dark?                            - dark.

Is iemand die hoofdpijn heeft ziek?                        - ja.
Is someone who has a headache sick?                        - yes.

Is ijs warm of koud?                                - koud.
Is ice warm or cold?                                - cold.

Is Jan een jongen?                                - ja.
Is Jan a boy?                                    - yes.

Is jan een voornaam of een achternaam?                    - voornaam.
Is Jan a first name or a last name?                        - first name.

Is januari een seizoen?                                - nee.
Is january a season?                                - no.

Is je nicht een man of een vrouw?                        - vrouw.
Is your niece a man or a woman?                        - woman.

Is leraar een beroep?                                - ja.
Is teacher a proffesion?                                - yes.

Is moeder een beroep?                                - nee.
Is a mom a profession                                - no.


Is oktober een seizoen of een maand?                        - maand.
Is oktober a season or a month?                        - month.

Is oma een mens of een dier?                            - mens.
Is grandma a human or an animal?                        - human.

Is Parijs een stad of een land?                            - stad.
Is Paris a city or a country?                            - city.

Is roken gezond of ongezond?                            - ongezond.
Is smoking healthy or unhealthy?                        - unhealthy.

Is snoep gezond?                                - nee.
Is candy healthy?                                - no.

Is sporten gezond?                                - ja.
Is exercise healthy?                                - yes.

Is tekenen een hobby of een beroep?                        - hobby.
Is drawing a hobby or a proffesion?                        - hobby.

Is vijfendertig(35) minder dan veertig(40)?                    - ja.
Is thirty-five(35) less then forty(40)?                        - yes.

Is vlees om te drinken?                                - nee.
Is meat for drinking?                                - no.

Is zondag een werkdag?                            - nee.
Is sunday a workday?                                - no.

Is zuurkool groente of fruit?                            - groente.
Is sauerkraut a vegetable or fruit?                        - vegetable.

Kan een baby praten?                                - nee.
Is a baby able to talk?                                - no.

Kan een eend in het water zwemmen?                        - ja.
Is a duck able to swim in the water?                        - yes.

Kan een kip zwemmen?                                - nee.
Can a chicken swim?                                - no.

Kan een paard hinniken of blaffen?                        - hinniken.
Can a horse neigh or bark?                            - neigh.

Kan een paard vliegen?                                - nee.
Can a horse fly?                                - no.

Kan een stier melk geven?                            - nee.
Can a bull give milk?                                - no.

Kan een vis zwemmen?                                - ja.
Can a fish swim?                                - yes.

Kan een vliegtuig vliegen?                            - ja.
Can a plane fly?                                    - yes.

Kan iemand die blind is, zien?                            - nee.
Can anyone who is blind, see?                            - no.

Kan ik met een bril kijken?                            - ja.
Can i see with glasses?                                - yes.

Kapot, is dat heel of stuk?                            - stuk.
Broken, is that intact or damaged?                        - damaged.


Kim is achttien(18) jaar en Peter is tweeëndertig(32), wie is er ouder?        - Peter.
Kim is eighteen(18) and Peter is thirty-two, who is older?            - Peter.

Kim is langer dan Peter, is Kim het langst?                    - ja.
Kim is taller then Peter, is Kim the tallest?                    - yes.

Komt er uit de kraan alleen warm water?                    - nee.
Does the faucet only give warm water?                        - no.

Kruipen, is dat snel of langzaam?                        - langzaam.
Crawling, is that fast or slow?                            - slow.

Kun je in een supermarkt kleren kopen?                        - nee.
Can you buy clothing in a supermarket?                        - no.

Kun je kleren eten?                                - nee.
Can you eat clothing?                                - no.

Kun je koek eten of drinken?                            - eten.
Can you eat or drink cookies?                            - eat.

Kun je met een auto, rijden of koken?                        - rijden.
What can you do with a car, drive or cook?                    - drive.

Kun je met een lepel eten?                            - ja.
Can you eat with a spoon?                            - yes.

Kun je met een mond zien of praten?                        - praten.
Can you with a mouth see or talk?                        - talk.

Kun je met een vliegtuig vliegen?                        - ja.
Can you fly with a plane?                            - yes.

Kun je met geld betalen?                            - ja.
Can you pay with money?                            - yes.

Kun je op een stoel zitten?                            - ja.
Can you sit on a chair?                                - ja.

Kun je rijst eten of drinken?                            - eten.
Can you eat or drink rice?                            - eat.

Kun je schaatsen als het koud is, of warm?                    - koud.
Are you able to ice-skate when it’s cold or warm?                - cold.

Noem een werkdag.                                - maandag, dinsdag, woensdag
                                          Donderdag, vrijdag.
Name a workday.                                - monday, tuesday, wednesday
                                          thursday, friday.

Legt een haan een ei?                                - nee.
Does a rooster lay and egg?                            - no.

Mijn ouders hebben elf(11) kinderen, hebben wij een klein gezin?        - nee.
My parents have eleven(11) children, do we have a small family?        - no.

Mijn vader is langer dan mijn moeder, wie is het langst?                - vader.
My father is taller then my mother, who is the tallest?                - father.

Piet is dunner dan Jan, wie is het dikst?                        - Jan.
Piet is thinner then Jan, who is the fattest?                    - Jan.

Renate is vijftien(15) en Anne is dertien(13), wie is er jonger?            - Anne.
Renate is fifteen(15) and Anne is thirteen(13), who is younger?            - Anne.



Rennen, is dat snel of langzaam?                        - snel.
Running, is that fast or slow?                            - fast.

Sandra is zwaarder dan Kim, wie is het lichtst?                    - Sandra.
Sandra is heavier then Kim, who weighs the least?                - Sandra.

Schijnt de zon overdag?                                - ja.
Does the sun shine by day?                            - yes.

Schreeuwen, is dat hard of zacht                        - hard.
Screeming, is that loud or soft                            - loud.

Sneeuwt het in de winter of in de lente?                    - winter.
Does it snow in the winter or in the spring?                    - winter.

Staat een oven in de keuken?                            - ja.
Is there an oven in the kitchen?                            - yes.

Trek ik een jas aan als ik naar buiten of naar binnen ga?            - buiten.
Do i put on a jacket when i go outside or inside?                - outside.

Twee(2) dagen, hoeveel uur is dat?                        - achtenveertig(48).
Two(2) days, how many hours are that?                    - forty-eight(48).

Waar ga ik naartoe als ik ziek ben?                        - dokter.
Where do i go when i’m sick?                            - doctor.

Waar ga je naar toe als je ziek bent?                        - dokter.
Where do you go when your sick?                        - doctor.

Waar gebruik je een gordel voor, in de auto of in het huis?            - auto.
Where do you use a seat-belt for, in the car or in the house?            - car.

Waar gebruik je gordijnen voor, voor de ramen of de bank?            - ramen.
Where do you use curtains, for the windows or the couch?            - windows.

Waar rijdt een trein, op een spoor of op de weg?                - spoor.
Where does a train ride, on a railway or a road?                    - railway.

Waar snij je brood mee?                            - mes.
What do you use to cut bread?                            - knife.

Waar woont de koningin?                            - paleis.
Where does the queen live?                            - palace.

Wanneer is de lunch?                                - ’s middags.
When is lunch?                                    - afternoon?

Wanneer mag je de straat oversteken, bij rood of groen licht?            - groen licht.
When can you cross the street, with a red or a green light?            - green light.

Wat bak je, vlees of water?                            - vlees.
What do you bake, meat or water?                        - meat.

Wat doe je in de keuken?                            - koken.
What do you do in the kitchen?                            - cooking.

Wat doe je in een bed?                                - slapen.
What do you do in a bed?                            - sleep.

Wat doe je in een slaapkamer?                            - slapen.
What do you do in the bedroom?                        - sleeping.

Wat doe je in je portemonnee?                            - geld.
What do you put in your wallet?                            - money.


Wat doe je met een boek?                            - lezen.
What do you do with a book?                            - read.

Wat doe je met een bril?                            - kijken.
What do you do with glasses?                            - seeing.

Wat doe je met een glas?                            - drinken.
What do you do with a glass?                            - drink.

Wat doe je met een kam?                            - kammen.
What do you do with a comb?                            - comb.

Wat doe je met een mes?                            - snijden.
What do you do with a knife?                            - cut.

Wat doe je met een nagelschaar?                        - nagels knippen.
What do you do with nail clippers?                        - nail clipping.

Wat doe je met een neus?                            - ruiken.
What do you do with a nose?                            - smell.

Wat doe je met een oven?                            - bakken.
What do you do with an oven?                            - bake.

Wat doe je met een pen?                            - schrijven.
What do you do with a pen?                            - write.

Wat doe je met een schaar?                            - knippen.
What do you do with scissors?                            - cutting.

Wat doe je met een weegschaal?                        - wegen.
What do you do with a balance?                        - weigh.

Wat doe je met je mond?                            - praten.
What do you do with your mouth?                        - talk.

Wat doe je met speelgoed?                            - spelen.
What do you do with toys?                            - play.

Wat doen kinderen in een speeltuin?                        - spelen.
What do children do on a playground?                        - play.

Wat doet een bakker?                                - brood bakken.
What does a baker do?                                - bake bread.

Wat doet een geit?                                - mekkeren.
What does a goat do?                                - bleat.

Wat doet een poes?                                - miauwen.
What does a cat do?                                - miaow.

Wat doet een schilder?                                - schilderen.
What does a painter do?                            - paint.

Wat is de eerste dag van de week?                        - maandag.
What is the first day of the week?                        - Monday.

Wat is de kleur van bloed?                            - rood.
What is the colour of blood?                            - red.

Wat is de kleur van gras?                            - groen.
What is the colour of grass?                            - green.

Wat is de kleur van houtskool?                            - zwart.
What is the colour of charcoal?                            - black.


Wat is de laatste dag van de week?                        - zondag.
What is the last day of the week?                        - sunday.

Wat is duurder, een trui van vijftien(15) euro of dertig(30) euro?        - dertig(30) euro.
What is more expensive, a sweater of fifteen(15) euro or thirty(30) euro?    - thirty(30) euro.

Wat is eerder, acht(8) uur of half negen(9)?                    - acht(8) uur.
What is sooner, eight(8) o’clock or half past nine(9)?                - eight(8) o’clock.

Wat is gezonder, een sinaasappel of chocolade?                    - sinaasappel.
What is more healthy, an orange or chocolate?                    - orange.

Wat is gezonder, melk of limonade?                         - melk.
What is more healthy, milk or lemonade                        - milk.

Wat is gezonder, snoep of fruit?                            - fruit.
What is more healthy, candy or fruit?                        - fruit.

Wat is groter, een boom of een plant?                        - boom.
What is bigger, a tree or a plant?                        - tree.

Wat is groter, een koe of een kip?                        - een koe.
What is bigger, a cow or a chicken?                        - a cow.

Wat is groter een muis of een konijn?                        - konijn.
What is bigger a mouse or a rabbit?                        - rabbit.

Wat is kleiner, een auto of een vliegtuig?                    - auto.
What is smaller, a car or a plane?                        - car.

Wat is korter, een kwartier of vijf(5) minuten?                    - vijf(5) minuten.
Which is shorter, a quarter or five(5) minutes?                    - five(5) minutes.

Wat is langer, een uur of een kwartier?                        - een uur.
What is longer, an hour or a quarter?                        - an hour.

Wat is later, twaalf(12) uur of half elf(11)?                    - twaalf uur.
What is later, twelve(12) o’clock or half past ten(10)?                - twelve o’clock.

Wat is levend, een poes of een auto?                        - een poes.
What is living, a cat or a car?                            - a cat.

Wat is lichter, een koe of een kip?                        - een kip.
What is lighter, a cow or a chicken?                        - a chicken.

Wat is minder, vierentwintig(24) euro of elf(11) euro?                - elf(11) euro.
What is less, twenty-four(24) euro ore leven(11) euro?                - eleven(11) euro.

Wat is zoet, suiker of zout?                            - suiker.
What is sweet, sugar or salt?                            - sugar.

Wat komt er na de zomer?                            - herfst.
What comes after summer?                            - autumn.

Wat komt er uit de kraan?                            - water.
What comes out of the faucet?                            - water.

Wat kun je met een fluit?                            - fluiten.
What can you do with a flute?                            - whistle.

Wat kun je met een telefoon?                            - bellen.
What can you do with a phone?                            - call.

Wat kun je met een videocamera?                        - filmen.
What can you do with a video camera?                         - film.


Wat maakt een fietsenmaker?                            - fietsen.
What does a cycle mender?                            - cycles.

Wat noemen we het weekend?                            - zaterdag en zondag.
What do we call the weekend?                            - saturday and sunday.

Wat verkoopt een groenteman?                            - groenten.
What does a greengrocer sell?                            - vegetables.

Wat wordt er op vijf(5) december gevierd?                    - sinterklaas.
What is celebrated on five(5) december?                    - sinterklaas.

Welk dier legt eieren?                                - kip.
Which animal lays eggs?                            - chicken.

Welk getal komt na negentien(19)?                        - twintig(20).
Which number comes after nineteen(19).                    - twenty(20).

Welk getal komt na vijfenzestig(65)?                         - zesenzestig(66).
Which number follows after sixty-five(65)?                    - sixty-six(66).

Welk getal komt voor vijftien(15)?                        - veertien(14).
Which number is before fifteen(15)?                        - fourteen(14).

Welk seizoen is het koudst?                            - winter.
Which season is the coldest?                            - winter.

Welk seizoen komt na de lente?                            - zomer.
Which season comes after spring?                        - summer.

Welk seizoen is het warmst?                            - zomer.
Which season is it het most warm?                        - summer.

Welk seizoen is kouder, de herfst of de lente?                    - de herfst.
Which season is colder, autumn or spring?                    - autumn.

Welke kleur heeft de lucht?                            - blauw.
Which colour does the sky have?                        - blue.

Welke maand komt na januari?                            - februari.
Which month comes after january?                        - february.

Welke maand komt voor mei?                            - april.
Which month is before may?                            - april.

Wie woont er op een boerderij?                            - boer.
Who lives on a farm?                                - farmer.

Word je van patat dik?                                - ja.
Do you get fat from fries?                            - yes.

Wordt iets goedkoper met korting?                        - ja.
Does something become cheaper with a discount?                - yes.

Zien alle mensen er hetzelfde uit?                        - nee.
Do all people look the same?                            - no.

Zijn dieren hetzelfde als mensen?                        - nee.
Are animals the same as humans?                        - no.

Zijn groente en fruit goed voor de gezondheid?                    - ja.
Are vegetables and fruit good for your health?                    - yes.

Zijn oorbellen sieraden?                                - ja.
Are earrings jewelry?                                - yes.


Zijn schoenen om te lopen of om te drinken?                    - lopen.
Are shoes for walking or for drinking?                        - walking.

Zijn wielen rond of vierkant?                            - rond.
Are wheels round or square?                            - round.
opapa  管理员  2008-6-5 17:20:24 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

反义词的练习。 。。。这里有一些,学校老师给了所有字母开头的,下次有空扫描上来给大家看。

Echte examenvragen (real exam questions)

Tegenstellingen                        Contradisdinctions

Oost – West                                East - West
Jongen – Meisje                        Boy - Girl
Achterin – Voorin                        In the back – In front
Zwak – Sterk                                Weak - Stron
Zuur – Zoet                                Sour - Sweat
Toekomst - Verleden                 Future - Past
Min - Plus                                 Minus - Plus
Droog - Nat                                 Dry - Wet
Mannelijk - Vrouwelijk                 Masculine - Feminine
Ruw - Glad                                 Rough - Smooth
Klein - Groot                                 Small - Big
Opa - Oma                                 Grandfather - Grandmother
Omhoog - Omlaag                         Up - Down
Rijk - Arm                                 Rich - Poor
Heen - Terug                         Forward - Backwards
Aktief - Passief                         Active - Passive
Binnenland - Buitenland                 The Inland – The foreign land
Goedkoop – Duur                        Cheap – Expensive
Klein – Groot                                Small – Big
Winter – Zomer                        Winter – Summer
Eerste – Laatste                        First – Last
Druk – Rustig                        Crowded – Quiet
Ziek – Gezond                        Sick - Healthy
Mooi – Lelijk                                Pretty – Ugly
Aankomen – Vertrekken                To arrive – To leave
Dynamisch – Rustig                Dynamic – Quiet
Positief – Negatief                        Positive – Negative
Knap – Lelijk                                Pretty – Ugly
Knippen – Plakken                        Cut – Paste
Mama – Papa                        Mom – Dad
Nergens – Ergens                        Nowhere – Somewhere
Dood – Levend                        Dead – Alive
Kind – Volwassen                        Child – Adult
Trouwen – Scheiden                To marry – To divorce
Retour – Enkel                        Return – Singular
Dik – Dun                                Fat – Slender
Dochter – Zoon                        Daughter – Son
Vrouw – Man                                Woman – Man
Dorp – Stad                                Village – Town
Eenvoudig – Moeilijk                Simple – Difficult
Gisteren – Morgen                        Yesterday – Tomorrow
Negatief – Positief                        Negative – Positive
Groot – Klein                                Big – Small
Omlaag – Omhoog                        Down – Up
Voorjaar – Najaar                        Spring – Fall
Ziek – Gezond                        Sick – Healthy
Niemand – Iemand                        Nobody – Somebody
Bekend – Onbekend                Known – Unknown
Niet – Wel                                It’s not – It is
Lang – Kort                                Long – Short       
Na – Voor                                After – Before
stoneboy  四海霸王  2008-6-5 23:08:55 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

好啊!!谢谢,,期待中
stoneboy  四海霸王  2008-6-5 23:13:43 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

可不可以把听力也上传来分享
song  高级海盗  2008-6-6 13:31:57 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

请问你最后这次考的听力最后的复述故事考的是什么内容???
我下个星期考,能给点tip吗?或者你记住的考题?
jecy228  高级海盗  2008-6-6 14:36:40 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

Ding, LZ!!!
Good one Thank you!
cocoselman  见习海盗  2008-6-6 19:54:16 | 显示全部楼层 来自: 荷兰

回复: Inburgering exam examples: Short Stories / Verhalen navertel

我也是败在复述故事那里,我觉得搜集例文集中练习是一个很好的办法。请问可不可以介绍些相关网站哪里可以找到这样的例文呢? 多谢
verna  中级海盗  2011-6-18 09:11:36 | 显示全部楼层 来自: 中国广东东莞
感谢!
您需要登录后才可以回帖 登录 | 注册

本版积分规则

快速回复 返回顶部 返回列表

关于此网站上的Cookie

我们使用 Cookie 来个性化和改善您在我们网站上的使用体验,了解您如何使用本网站和为您提供量身定制的广告或咨询。 如果您继续使用我们的网站,即代表您同意我们使用 Cookie政策。 请访问我们Cookie条款隐私条款,了解最新内容。

接受