Voor een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord staat dikwijls een voorzetsel.
Een bepaling begint vaak met een voorzetsel.
Voorbeeld:
De duif vliegt
bij
tot
op
om
in
uit
door
naar
voor
achter
boven
onder
naast
langs
tegen
de boom.
Andere voorzetsels zijn: sedert, sinds, aan, met, na, te, enzovoort.
Het voorzetsel te staat vaak voor een heel werkwoord (infinitief).
Voorbeeld:
Zit niet te praten.
Let op!
Voorbeeld:
Wij lopen over de brug.
Wij lopen de brug over.
over = voorzetsel
over = bijwoord
Als deze woordjes (over, uit enzovoort) achter het zelfstandige naamwoord staan, zijn het bijwoorden.
Er staan ook wel eens twee voorzetsels bij elkaar.
Voorbeeld:
De leeuw sloop tot bij de tent.
tot bij = voorzetsels
Het onderwerp en het lijdend voorwerp worden nooit voorafgegaan door een voorzetsel.
De volgende zinsdelen beginnen vaak met een voorzetsel:
Voorbeeld:
1 Een bijwoordelijke bepaling Wij gaan in de vakantie naar de Veluwe.
2 Een meewerkend voorwerp Jan gaf klaver aan zijn konijnen.
3 Een voorzetsel-voorwerp Ik hou van kersen.
开始练习:
http://www.pcb-derank.nl/lessen/gasten/taal/vzs/vzs2.htm |